17 oktober 2016

Interview met Milena Naef

Arianne Kamsteeg

AK: Wat is jouw grootste inspiratiebron?

MN: Ik ben erg geïnteresseerd in hoe we gestuurd – gechoreografeerd – worden door onze omgeving. We voelen ons altijd vrij en in controle over onze eigen keuzes en beslissingen, maar uiteindelijk wordt wat we doen bepaald door de verschillende structuren die zich in de ruimte om ons heen bevinden. Wij zijn dus net zo goed materiaal, een onderdeeltje van onze omgeving.

AK: Door welke structuren word je zelf gestuurd, wat is jouw achtergrond?

M: Ik kom uit een lange lijn van beeldhouwers. Ik groeide op in de beeldhouwschool van mijn vader, dus het materiaal en de esthetiek van marmer waren altijd om mij heen. Tot vier jaar geleden heb ik echter nooit marmer durven oppakken. Tekenen, schilderen, werken met klei, ik deed het allemaal. Behalve marmer, want er zat voor mij zoveel druk en betekenis achter. En toen ik voor het eerst met marmer ging werken, deed ik dat dan ook samen met mijn vader. Ik pakte gewoon een steen, niks conceptueels of gerelateerd aan de academie. Mijn vader kon daar niets mee, dus de druk werd alleen maar vergroot.

Voor mijn afstudeerwerk van de Gerrit Rietveld Academie wilde ik deze druk en traditie een vorm geven, waar ik op kon reageren en het me op een fysiek niveau eigen kon maken. Ik koos marmeren platen waar ik gaten in maakte; die ik precies naar mijn lichaam – en alleen mijn lichaam – vormde. Ook al is het werk gevormd naar mijn lichaam, voor een kijker is het heel herkenbaar als een last, een blok aan je been. Mijn lichaam en de specifieke context verwordt hiermee dus heel gemakkelijk tot een algemeen herkenbaar idee. Daarnaast wordt mijn lichaam ook totaal geabstraheerd, omdat je maar een klein stukje lijf in het marmer ziet: twee heel verschillende materialen.

En dat is wat ik leuk vind, dat je iets een context probeert te geven, een fysieke vorm die vast te pakken is en waar je echt iets mee kunt uithalen. Zo heb ik bijvoorbeeld eerder een glazen rugzak gemaakt, wat totaal in contradictie is met waar een rugzak normaal voor staat. In dit geval moet jij voor de rugzak zorgen, in plaats van de rugzak voor jou.

AK: Hoe kies je binnen deze grote lijnen je onderwerpen?

MN: Het is voor mij vaak super persoonlijk. Dingen die ik zelf heb ervaren, dingen die ik tegenkom die misschien heel klein zijn, maar waar ik wel betekenis aan verbind. Tijdens mijn studie was ik best aan het worstelen met het idee dat mijn werk niet persoonlijk moest of mocht zijn. Het werd mij echter steeds duidelijker dat ik wat ik denk en voel niet kan ontkennen, dus probeer ik het in plaats daarvan in te zetten. Juist als je er mee gaat werken overstijg je dat persoonlijke en wordt het iets veel universelers. Wat ik maak is tenslotte een materiële vertaling van een gevoel.

AK: Wat voor materiaal gebruik je en hoe verhoud je je tot dat materiaal?

MN: Naast werken met marmer en glas teken ik veel, met alles wat ik in mijn handen krijg. Mijn tekeningen zie ik niet als autonome eindproducten, maar ze zijn wel essentieel in mijn proces omdat ik ze als het beginpunt van een werk zie. Ook wil ik graag met papier gaan werken. Stapels en stapels papier om iets mee te bouwen. Ik vind het een enorm sensueel materiaal. Het is heel fijntjes, maar samen is het zo sterk. Zelfs als je een enorme hoeveelheid hebt kun je heel gemakkelijk ieder afzonderlijk blaadje zien en je kunt de vorm dus ook heel makkelijk op individueel niveau aanpassen en verstoren. Daarbij ben ik erg geïnteresseerd in beweging. Drie jaar geleden begon ik met dansen, om mijn hoofd meer met mijn lichaam te verbinden. Dat groeide al snel uit tot een belangrijke routine in mijn leven en in het verlengde in mijn werk. Vanuit bewegingen een choreografie maken waar mensen zich aan moeten aanpassen en hiermee gronding – connectie tussen lichaam en geest – creëren. Een lichaam inzetten kan zo ‘empowering’ werken, zowel voor mij als voor de bezoeker.

AK: Hoe verwerk je deze verschillende gevoeligheden en materialiteiten in je werk?

MN: Mijn werk kent veel lagen, zo ging mijn afstudeerwerk over veel meer dan alleen het performatieve. Het spel tussen aan- en afwezigheid, het al dan niet activeren van het werk en de frustratie en ongelijkheid die hier voor mij en de bezoeker bij horen vind ik interessant. Maar uiteindelijk wilde ik de werken hun eigen identiteit en ruimte (mee)geven, dat het op zichzelf staande werken zijn. Ze zullen mij tenslotte zeker overleven. De marmeren platen zie ik dan ook wel als een archief. Hoewel in marmer gehouwen, is de vorm zo specifiek voor waar mijn lichaam toe in staat was op het moment van maken. Het is een archief van materiële momentopnamen, van mogelijkheden, waarbij de metingen zijn gedaan met mijn lichaam. Hier speelt de vraag hoe je tijd en ruimte meet met alleen je lichaam. Het idee dat je lichaam een volume is dat altijd en overal ruimte in neemt, was voor mij een echt bijzondere realisatie.

AK: Hoe verhouden jouw persoonlijke ervaringen zich tot die van je publiek?

MN: Ik werk vooral vanuit mijn eigen ervaring, maar ik probeer de bezoeker er wel toe aan te zetten om op een actieve manier diens eigen ervaringen en kaders in te zetten. In mijn performances geef ik bijvoorbeeld veel controle aan de bezoeker, zonder dat deze het misschien door heeft. Dit is ook iets wat ik in de toekomst graag zou willen uitbouwen, het idee van de bezoeker als onderdeel, als materiaal van mijn werk.

In Fleeting Parts probeer ik de bezoeker eerst in fysieke zin zich tot mijn werk te laten verhouden, waardoor uiteindelijk een persoonlijke herkenning ontstaat. Voor mij werkt het alleen als dit een directe, duidelijke connectie is. Als ik iets uit moet leggen om deze connectie te maken, is het werk wat mij betreft niet gelukt. Ik houd van simpele dingen, die goed werken. Als er niet te veel moeite in zit, het een kleine, maar juiste keuze is, waarvan het meteen duidelijk is waarom (w)elke keuze gemaakt is. Ik ben niet goed in het bouwen van enorme verhalen, voor mij kunnen juist de kleinste realisaties de grootste impact hebben.

AK: Hoe verhouden jij en je werk zich tot een locatie?

MN: Ik werk graag site specific. Het is oké als de context later veranderd, maar een specifieke omgeving hebben om vanuit te vertrekken vind ik wel heel fijn. Ik ken de ruimte bij Kunsthuis SYB bijvoorbeeld nog niet zo goed en ik zou heel graag met de ruimte werken, maar tijd-technisch gaat het me dat deze keer niet lukken. Ik wil vooral een mooie tentoonstelling maken met werk waar ik vertrouwen in heb en kijken naar hoe de ruimte zich aan mij presenteert, wat deze van mij vraagt en hoe ik daar op kan reageren, daar mee om kan gaan.

AK: Wat is je volgende stap?

MN: Ik wil nog even wachten voordat ik aan een master ga beginnen. Ik denk dat ik veel nieuws ga leren nu ik uit de veilige omgeving van de Rietveld ben gekomen. Ik zal vast zo nu en dan falen en vallen, maar dat is leerzaam. Zo lang werken en leren maar hun speelsheid behouden. Het is tijd om mijn eigen structuur om in te werken, mijn eigen ‘instelling’ te bouwen en daar heb ik heel veel zin in!